Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·rij·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

terugrijden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugrijden
reed terug
teruggereden
klasse 1 volledig
  1. rijden naar de plaats vanwaar men eerder gekomen is
    • Op datzelfde medium is een video te zien van auto’s die omgedraaid zijn en terugrijden, tegen de gebruikelijke richting in. „Spookrijden op de snelweg”, luidt het onderschrift. Volgens de politie doen de bestuurders niets fout: ze zijn waarschijnlijk teruggeleid naar Nieuwerkerk en mogen daar de snelweg verlaten.[2] 
    • Vrijdag waarschuwden de verkeersdiensten al dat Nederlandse vakantiegangers die terugrijden uit Spanje rekening moeten houden met lange wachttijden. Tijdens verscherpte grenscontroles worden alle auto's één voor één gecontroleerd.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 26 aug. 2017
  3. de Telegraaf 19 aug. 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be