• zorg·zaam·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord zorgzaamheid
verkleinwoord

de zorgzaamheidv

  1. het zorgzaam zijn; de mate waarin men zorgzaam is
    • Sabine Uitslag begrijpt de ophef over haar column ‘De waardevolle samenleving’ niet. Het is juist een pleidooi voor noaberschap en zorgzaamheid voor elkaar, zegt het CDA-Tweede Kamerlid. „Het is prachtig als iemand iets om niet doet.” [2] 
    • „Zelfs de meest opwindende seks is geen garantie voor terugkeer van verdwenen intimiteit, romantiek, wederzijdse aandacht en zorgzaamheid tussen hen. Bovendien: als elke dag seks de oplossing zou zijn voor relatieproblemen, stonden veel therapeuten in de rij bij het UWV...” [3] 
    • In de school aan de Jan Jansstraat wordt al langer gewerkt vanuit vier gedragswaarden: respect, verantwoordelijkheid, veiligheid en zorgzaamheid. [4]