Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·mer·weer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zomerweer -
verkleinwoord zomerweertje zomerweertjes

Zelfstandig naamwoord

het zomerweero

  1. (meteorologie) warm, mooi weer zoals het in de zomer zelfs in Nederland van tijd tot tijd zou moeten zijn
    • (11 september:) Het is definitief gedaan met het mooie zomerweer. Vermoedelijk voor de laatste keer dit jaar is het aangenaam warm en schijnt volop de zon. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen