Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·mer·dienst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zomerdienst zomerdiensten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zomerdienstm

  1. dienstregeling gedurende de zomermaanden
     Op een recente vraag aan Gerard Wold, voorzitter van de centrale ondernemingsraad van de NS, of het vertrek van Huisinga het einde inluidde van de sabotage door een deel van de werknemers, reageerde hij bijzonder geprikkeld. Maar de hoop op betere tijden is met het aantreden van de interim-directie wel gevoed, geeft hij toe. Wat ook weer niet betekent dat komende zomer kan worden afgezien van een ingekrompen zomerdienst.[2]
     De zomerdienst gaat dit jaar in op zondag 26 maart en eindigt op 28 oktober.[3]
  2. dienstrooster voor de zomer
  3. (religie) mis tijdens de zomermaanden
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Niek Sterk
    “Psychologie van wissel NS-top werkt nog” (28-02-2002), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “KLM breidt aantal vluchten uit” (23-02-2006), Reformatorisch Dagblad