zituur
- zit·uur
- samenstelling van zitten ww en uur zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zituur | zituren |
verkleinwoord | zituurtje | zituurtjes |
het zituur o
- de tijd dat men vergadert of zitting houdt
- ▸ Een aantal burgemeesters heeft al politiebescherming aangevraagd, of heeft agenten in burger geposteerd tijdens een gemeenteraad of het zituur, omdat er in de gemeente mensen zijn die hen bedreigen.[1]
- tijdstip waarop een vergadering begint
- de tijdsduur dat men zittend een meubel gebruikt
- ▸ Hij bestelde geen kantoormeubelen meer maar zituren, geen tapijt maar loopuren. ‘We beseften dat we niet alleen de architectuur van gebouwen moesten veranderen, maar vooral die van onze businessplannen.[2]
- [1] spreekuur
- Het woord 'zituur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zituur" herkend door:
27 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron “Burgemeesters vragen hulp tegen geweld: "Eén gek volstaat"” (1 oktober 2016), De Morgen
- ↑ Weblink bron Ine Renson“‘Duurzaam is een vergissing, het rekt alleen de roofbouw’” (20/01/2017), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be