• zij·in·gang
enkelvoud meervoud
naamwoord zijingang zijingangen
verkleinwoord

de zijingangm

  1. toegang aan de zijkant
    • De schietpartij heeft geen gevolgen voor het vliegverkeer. Alle vluchten kunnen gewoon doorgaan. De terminal bleef via een zijingang bereikbaar. [1] 
    • Onbekenden hebben vanochtend rond half vier een ramkraak gepleegd op juwelier/edelsmid Bilan in winkelcentrum Hasselo in Hengelo. De daders reden daarbij eerst een glazen pui van de zijingang aan diggelen en ramden vervolgens de winkelpui. [2] 
  • Als het nodig is om verwarring over de opbouw van het woord te voorkomen, kan volgens de toelichting bij spellingregel 6.C ook de schrijfwijze met een koppelteken worden gebruikt: zij-ingang.
91 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]