ziende
Niet te verwarren met: Ziende |
- zien·de
- ziend met de uitgang -e
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ziende | zienden |
verkleinwoord |
- iemand die ziet of kan zien
- ▸ Op het instituut werd je geleerd dat je net moet doen alsof je ziet. Mijn stokloopleraar zei altijd: je moet zó over straat kunnen lopen dat de mensen denken: hé, daar loopt een ziende. Maar zo werkt het natuurlijk niet. Niemand zal ooit denken: daar loopt een ziende. Het begon er dus al mee dat je jezelf moest verloochenen. Je moest als blinde zo onopvallend mogelijk zijn.[1]
ziende
- verbogen vorm van de stellende trap van ziend
- ▸ De heer Smiers gaat in zijn stuk ‘Eindelijk een auto die geen lawaai maakt...’ (NRC, 10 april) uit van ziende mensen.[2]
vervoeging van: | zien |
ziende
- verbogen vorm van ziend, het onvoltooid deelwoord van zien
- ziende blind zijn
door een sterke overtuiging belangrijke informatie toch negeren
- Het woord ziende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ziende" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Weblink bron Vincent Bijlo interview door Henk van Gelder“Gesprek met cabaretier Vincent Bijlo over zijn romandebuut; Hé, daar loopt een ziende” (6 februari 1998) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Tilly Noord“Ramp voor slechtzienden” (15 april 2014) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron A. Vloemans“De lichten van Europa worden gedoofd : Het testament van een leven en van een cultuur.” (16 april 1955) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be