Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·len·lij·den
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zielenlijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zielenlijdeno

  1. geestelijk en psychisch lijden
     De Zone Gods, ook Zoon des mensen, hing daar ontkleed, als een spotkoning, met een spotkleed en een vernederende, stekelige imitatiekroon aan een vloekhout. Tot een kijkspel voor het volk: Jood en heiden. Ramptoerisme. Dat heeft mede Zijn zielenlijden uitgemaakt.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    dr. ir. J. van der Graaf
    “Navolging van lijdende Christus voert voorbij christendommelijkheid” (09-03-2013), Reformatorisch Dagblad