ziekenkamer
- Geluid: ziekenkamer (hulp, bestand)
- zie·ken·ka·mer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ziekenkamer | ziekenkamers |
verkleinwoord | ziekenkamertje | ziekenkamertjes |
- ruimte waarin een ziek persoon verblijft
- Mrs. Whitman? U moet niet schrikken, maar...'en dan moest ik het betreffende kind onmiddellijk komen halen. Ik trof hem/haar dan met een ijszak op het getroffen lichaamsdeel, liggend op een soort katafalk in de speciale ziekenkamer. Maar dat was het ergste nog niet: ik mocht dat kind, waar natuurlijk niets mee aan de hand was, pas weer naar school sturen met een verklaring van een kinderarts dat er inderdáád niks aan de hand was.[2]
- In kamer 109 heeft paus Johannes Paulus II eens gelogeerd, vertelt ‘Nicole’ tijdens een rondleiding. Nog interessanter is kamer 127, de voormalige ziekenkamer op de bovenverdieping, met een luikje waardoor een zieke pater vanuit zijn bed de mis in de aangrenzende kerk beneden kon volgen.[3]
1.
- Het woord ziekenkamer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ziekenkamer" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant 26 september 2011, Zwerver
- ↑ Volkskrant Wil Thijssen 14 november 2009 Waar slapen we? Bij Anne-Jane moet onmiddellijk çum laude'in haar naambordje worden gestanst
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be