zevenentwintigjarig

  • ze·ven·en·twin·tig·ja·rig
stellend
onverbogen zevenentwintigjarig
verbogen zevenentwintigjarige
partitief zevenentwintigjarigs

zevenentwintigjarig

  1. 27 jaren durend
    • Gedurende dit zevenentwintigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 27 jaar
    • Bij de brand viel helaas een zevenentwintigjarig slachtoffer.