zetbaas
- zet·baas
- In de betekenis van ‘die voor rekening van een ander een zaak beheert’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1749 [1]
- samenstelling van zet ww en baas [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zetbaas | zetbazen |
verkleinwoord | zetbaasje | zetbaasjes |
- iemand die voor rekening van een ander een zaak beheert
- Het woord zetbaas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zetbaas" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "zetbaas" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zetbaas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be