zesennegentigjarig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zes·en·ne·gen·tig·ja·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen zesennegentigjarig
verbogen zesennegentigjarige
partitief zesennegentigjarigs

Bijvoeglijk naamwoord

zesennegentigjarig

  1. 96 jaren durend
    • Gedurende dit zesennegentigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 96 jaar
    • Bij de brand viel helaas een zesennegentigjarig slachtoffer. 
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid