zemelig
- ze·me·lig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zemelig | zemeliger | zemeligst |
verbogen | zemelige | zemeligere | zemeligste |
partitief | zemeligs | zemeligers | - |
zemelig [1]
- (pejoratief) vervelend, zeurderig, klagend, zanikend
- Een zemelige dame staat in het journaal te verkondigen hoe slecht houtkachels en open haard in haar ogen zijn en dat ze daar mogelijk hinder van ondervindt. Te gek om los te lopen in deze wereld, vindt Jan van Schagen. [2]
- „Laat ik dan, om niet in mineur te eindigen, constateren dat je een fijne essaybundel hebt geschreven, Herman, met vooral oog voor vrouwelijke auteurs, maar dan gelukkig niet op zo’n zemelig-correcte Philip Huff-manier. Als uitsmijter een aanbeveling: Asymmetry, de debuutroman van Lisa Halliday. Vreemd én vertrouwd, ultrageestig, briljant gecomponeerd.” [3]
- met zemelen
- Het woord zemelig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zemelig" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 14 mrt. 2018 ’Lekker de kachel nog eens stoken’
- ↑ NRC 11 mei 2018 ‘Zó briljant is die nieuwe generatie vrouwelijke auteurs nu ook weer niet’
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be