zelfverwijzing
- zelf·ver·wij·zing
- samenstelling van zelf zn en verwijzing zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfverwijzing | zelfverwijzingen |
verkleinwoord |
de zelfverwijzing v
- het zich beroepen op zichzelf
- ▸ De auteur schreef als coauteur over logische zelfbetrokkenheid (”zelfverwijzing”) in het kwartaalblad Kunst en Wetenschappen en doet wetenschaphistorisch onderzoek.[2]
- zelfveroordeling
1. het zich beroepen op op zichzelf
- Het woord zelfverwijzing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Hoger beroep SGP-zaak is showproces” (06-03-2006), Reformatorisch Dagblad