• zelf·ver·klaard
stellend
onverbogen zelfverklaard
verbogen zelfverklaarde
partitief zelfverklaards

zelfverklaard

  1. door zichzelf aangesteld in een ambt, door zichzelf zo genoemd
     De Venezolaanse oppositieleider en zelfverklaard interim-president van het land Juan Guaidó heeft vrijdag het verbod van het Hooggerechtshof naast zich neergelegd om het land te verlaten en is afgereisd naar de Colombiaanse kant van de grens.[1]
     Die ene donderdag dat ik mijn werk afraffel, buiten adem naar huis fiets, mijn tas neer knal en op de bank neer zijg, denk ik wel even: best raar. Ik, zelfverklaard voetbalhater, haast me tegenwoordig het schompes om maar niks van de eerste minuten van Nederland - Canada te missen.[2]
  1.   Weblink bron “Venezolaanse oppositieleider Guaidó daagt Maduro uit en reist naar Colombia” (23-02-2019), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Eefje Oomen
    “‘Als voetbalhater haast ik me nu het schompes voor Oranje’” (28-06-2019), Tubantia