zelftest
- zelf·test
- samenstelling van zelf zn en test zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelftest | zelftesten zelftests |
verkleinwoord | zelftestje | zelftestjes |
de zelftest m
- (medisch) een test waarmee men zonder tussenkomst van iemand anders kan onderzoeken of men aan een ziekte lijdt
- ▸ Vandaag, tussen 15.00 en 19.00 uur, kunnen mensen zich bovendien laten testen op HIV. "We hebben er een speciale ruimte voor ingericht, om de privacy van mensen te waarborgen", zegt Guney. De Kolk constateerde al wel dat er animo is voor de zelftest. "Ongeveer tien in de laatste drie maanden."[1]
- ▸ Een opluchting voor alle vrouwen die het vreselijk vinden om naar de dokter te gaan voor een uitstrijkje: je kunt voortaan thuis een zelftest doen. De resultaten zijn volgens nieuw onderzoek namelijk net zo betrouwbaar als bij de huisarts. Maar hoe werkt zo’n testje eigenlijk, hoe kom je eraan en voor wie is het geschikt?[2]
- een test waarmee men zonder tussenkomst van iemand anders iets kan onderzoeken
- ▸ De zoektocht van donorkinderen naar halfbroers en – zussen via Amerikaanse dna-databanken neemt een grote vlucht. Ruim 200 van hen hebben inmiddels via een zelftest hun wangslijm opgestuurd. Dit leidde tot tientallen matches.[3]
- Het woord zelftest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Almelose apotheek deelt HIV-testen uit: 'Als er 10 tot 15 komen goed gedaan'” (30-11-2017), Tubantia
- ↑ Weblink bron ANNE NOORMAN“Alles wat je moet weten over de zelftest voor baarmoederhalskanker” (18 jan. 2019), De Telegraaf
- ↑ Weblink bron Hanneke van Houwelingen en Tonny van der Mee“Zoektocht van donorkinderen naar familie via dna neemt vlucht” (23-09-2017), Tubantia