Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·re·flec·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfreflectie zelfreflecties
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de zelfreflectiev

  1. het nadenken over het eigen doen en laten
    • Uit het interview van De Tijd met de ex-manager ontstaat het beeld van een verongelijkte, bittere man, zonder al te veel talent voor zelfreflectie.
      Hoewel de Nederlandse Ondernemingskamer inmiddels het oordeel ’wanbeleid’ uitsprak op basis van zijn handelen en de Belgische beurswaakhond FSMA hem een boete van 400.000 euro oplegde wegens misleidende communicatie, houdt hij vol: „Niemand heeft ooit aangetoond dat ik een fout gemaakt heb.”
       
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen