• zelf·ont·ste·king
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfontsteking zelfontstekingen
verkleinwoord

de zelfontstekingv

  1. van explosieven dat deze automatisch, vanzelf tot ontploffing komen
  2. iets dat zichzelf automatisch zal vernietigen
     Algemeen werd aangenomen dat de idealisten een fragmentatiebom met zelfontsteking in elkaar hadden geknutseld.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).