Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·li·mi·te·rend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zelflimiterend zelflimiterender zelflimiterendst
verbogen zelflimiterende zelflimiterendere zelflimiterendste
partitief zelflimiterends zelflimiterenders -

Bijvoeglijk naamwoord

zelflimiterend

  1. op een bepaald moment of bij een bepaalde waarde automatisch stoppend
     'Dat lijkt me een zelflimiterend mechanisme', zegt E. Boon van de intensive-care-afdeling het Bosch Medicentrum in Den Bosch.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Plan van specialisten om elkaar de maat te nemen valt goed” (4 oktober 2001), de Volkskrant