Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·ge·pro·du·ceerd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen zelfgeproduceerd
verbogen zelfgeproduceerde
partitief zelfgeproduceerds

Bijvoeglijk naamwoord

zelfgeproduceerd

  1. door eigen handelen gemaakt, dus niet kant-en-klaar gekocht
     Elke ochtend naaiden we bikinietjes in elkaar en ‘s middags gingen we het strand op en de bedjes langs om onze zelfgeproduceerde baby’s te verkopen.[1]
Synoniemen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Succes op Ibiza” (24 jul. 2012), De Telegraaf