• zelf·cor·rec·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfcorrectie zelfcorrecties
verkleinwoord

de zelfcorrectiev

  1. het zelf ingrijpen als je iets verkeerds doet of dreigt te doen
     Het kan leiden tot ontremd en impulsief gedrag, slechte zelfcorrectie, afname van het besef wat hoort en wel/niet kan (ongepaste grappen), weinig/geen aandacht voor anderen, zonder dat zij dat zelf overzien.[3]
  2. een automatische reactie die het effect van een eerdere gebeurtenis teniet doet
     Maar ook is denkbaar dat er iets meespeelt dat de wetenschap nog niet goed begrijpt. Een zelfcorrectie van het klimaat misschien, of een rem op de opwarming die we nog niet kennen. Dat laatste roept natuurlijk de gewetensvraag op: is er dan niet ook een onbekende factor die de warmte in de jaren tachtig en negentig extra omhoog heeft gestuwd? Ook dat is vooralsnog niet principieel uit te sluiten.[4]
  3. stijlfiguur waarbij de schrijver een opzettelijke fout maakt, om die tegelijk te herstellen
  1. zelfcorrectie op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Deskundige buigen zich over mogelijk hersenletsel Jansen Steur” (20-05-2015), Tubantia
  4.   Weblink bron “'Klimaatdebat gaat niet om wetenschap maar om botsing van ideologieën'” (13-02-2012), Tubantia