Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·be·stuur·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfbestuurder zelfbestuurders
verkleinwoord zelfbestuurdertje zelfbestuurdertjes

Zelfstandig naamwoord

zelfbestuurder m [1]

  1. (regering) (politiek) (geschiedenis) aanduiding voor de vier Javaanse vorsten die, onder streng toezicht van een Nederlandse gouverneur, regeerden over een keizerrijk, koninkrijk of prinsdom op Java. (tot 1945)

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen