zelfbestuurder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zelf·be·stuur·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zelf en bestuurder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfbestuurder | zelfbestuurders |
verkleinwoord | zelfbestuurdertje | zelfbestuurdertjes |
Zelfstandig naamwoord
- (regering) (politiek) (geschiedenis) aanduiding voor de vier Javaanse vorsten die, onder streng toezicht van een Nederlandse gouverneur, regeerden over een keizerrijk, koninkrijk of prinsdom op Java. (tot 1945)
Gangbaarheid
- Het woord 'zelfbestuurder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.