Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wor·mig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van worm met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wormig wormiger wormigst
verbogen wormige wormigere wormigste
partitief wormigs wormigers -

Bijvoeglijk naamwoord

wormig [1]

  1. vol met wormen, aangetast door wormen (of rupsen)
  2. lijkend op een worm; wormachtig
Vertalingen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen