• woord·spel
enkelvoud meervoud
naamwoord woordspel woordspelen
woordspellen (4)
verkleinwoord woordspelletje woordspelletjes

het woordspelo

  1. taalgebruik niet bedoeld voor het overbrengen van een betekenis, maar om de eigenaardigheden van de taal te laten zien of een humoristisch effect te bereiken
  2. taalgebruik waarbij bewust een dubbelzinnige vorm wordt gebruikt
  3. drogredenering door een verschil in betekenis van een term
  4. tijdverdrijf waarbij het erom gaat betekenisvolle lettercombinaties te vinden
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]