Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·kos·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord (woonkost) * woonkosten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de woonkostenmv

  1. geld dat je uitgeeft aan een vaste verblijfplaats
    • Onlangs werd Rotterdam door het expatforum Dispatches Europe uitgeroepen tot „de beste stad” in Europa om als expat te leven, onder meer door de goede carrièrekansen en de relatief lage woonkosten. [1]
Synoniemen
  • woonlasten (meer gangbaar wanneer het wordt vergeleken met iemands totale uitgaven of inkomsten)
  • woonkost (minder gangbare vorm, zeker in Nederland)
Opmerkingen
  • Het enkelvoud "woonkost" heeft dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het enkelvoud van "woonkosten".
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen