woekeren
- woe·ke·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
woekeren |
woekerde |
gewoekerd |
zwak -d | volledig |
woekeren [2]
- inergatief het uiterste voordeel trekken van
- Het is goed te zien dat er gewoekerd moest worden met de beperkte beschikbare ruimte.
- inergatief woeker drijven, iemand in een dwangpositite exorbitant hoge rentes opleggen
- ergatief voortdurend groeien ten koste van iets anders
- ... terwijl de tegenovergestelde helft tot een breede, groote, onregelmatige celmassa is gewoekerd.[3]
- woekerpolis, woekeraar, woekerachtig, woekerhandel, woekering, woekerklank, woekermier, woekervlees, woekerzucht
1.
- Het woord woekeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "woekeren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ woekeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Nederlandsch tijdschrift voor verloskunde en gynaecologie, Volumes 17-18 H.B. Semmelink1907
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be