Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woe·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
woekeren
woekerde
gewoekerd
zwak -d volledig

Werkwoord

woekeren [2]

  1. inergatief het uiterste voordeel trekken van
    • Het is goed te zien dat er gewoekerd moest worden met de beperkte beschikbare ruimte. 
  2. inergatief woeker drijven, iemand in een dwangpositite exorbitant hoge rentes opleggen
  3. ergatief voortdurend groeien ten koste van iets anders
    • ... terwijl de tegenovergestelde helft tot een breede, groote, onregelmatige celmassa is gewoekerd.[3] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. woekeren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Nederlandsch tijdschrift voor verloskunde en gynaecologie, Volumes 17-18
    H.B. Semmelink
    1907
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be