Nederlands

 
wipkip
Uitspraak
Woordafbreking
  • wip·kip
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wipkip wipkippen
verkleinwoord wipkipje wipkipjes

Zelfstandig naamwoord

de wipkipv

  1. een speeltoestel dat bestaat uit een springveer met daarbovenop één tot vier zitplaatsen
    • Hij was nog maar een knaapje van 4. Zijn handjes vastgeklampt aan de rand van de grote rieten mand. Rode wangen van enthousiasme en een glimlach van oor tot oor. Martijn Hoogeslag maakte ballonvaarten, terwijl andere kleuters op de wipkip speelden. [2] 
    • Wethouder Elferink beloofde er werk van te maken. "En dan wil ik er ook echt iets moois van maken. Het moet in elk geval meer zijn dan een wipkip." Hugo Koetsveld (SP), een van de indieners van de motie, deed de suggestie om kinderen daarover mee te laten praten. De wethouder reageerde enthousiast op dat idee. "Dat pak ik op. Het lijkt me heel leuk om een aantal ontwerpen voor te leggen aan kinderen en hen daaruit te laten kiezen." [3] 
  2. (scheldwoord) meisje dat aanpapt met oudere mannen
Synoniemen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen