• win·ter·ach·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen winterachtig winterachtiger winterachtigst
verbogen winterachtige winterachtigere winterachtigste
partitief winterachtigs winterachtigers -

winterachtig

  1. gelijkend op, of eigenschappen hebbend van winter
    • Ja - ja - het was Ashley geweest in de winterachtige, winderige boomgaard op Tara, die met een dodelijk vermoeide kalmte sprak over het leven en over de levensmoeilijkheden. (uit: Gejaagd door de wind door Margaret Mitchell)