• winst·da·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord winstdaling winstdalingen
verkleinwoord

de winstdalingv

  1. (economie) vermindering van de winst
    • De Kospi in Seoul steeg 0,5 procent. In Zuid-Korea meldde Samsung een flinke winstdaling over het derde kwartaal, door de affaire rondom de Galaxy Note 7. Samsung won desondanks 0,4 procent. [1] 
    • Voor BNP Paribas resteerde onder de streep een bedrag van 1,9 miljard euro. Dit betekende een stijging van 3 procent ten opzichte van een jaar eerder. Analisten gingen er over het algemeen van uit dat de nettowinst 1,7 miljard euro zou bedragen, wat een winstdaling zou hebben betekend. [2]