Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wild·vreemd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen wildvreemd
verbogen wildvreemde
partitief wildvreemds

Bijvoeglijk naamwoord

wildvreemd [3]

  1. helemaal onbekend
    • Ze is, ook deze WK, van en voor iedereen. ,,Zaterdag werd ik door een wildvreemde man aangesproken. Hij vertelde trots dat hij in 1976 mijn persoonlijke beveiliger was. Ik keek hem vreemd aan en vertelde dat ik nooit geweten heb dat we tijdens de Olympische Spelen beschermd werd. Dan heb ik mijn werk dus goed gedaan, antwoordde hij lachend.’’[4] 
    • Nee, knikt Van Veen later, hij kent ze helemaal niet. Maar hij beschouwt het als een groot compliment dat wildvreemde mensen hem blijkbaar als een goede bekende beschouwen. Een soort huisvriend misschien wel. Ja, dat wil hij best zijn.[5] 
Synoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen