wijkgebouw van een wijkvereniging
  • wijk·ver·eni·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord wijkvereniging wijkverenigingen
verkleinwoord

de wijkverenigingv

  1. vereniging van en voor de wijkbewoners van een bepaalde wijk
    • De nieuwe moskee omvat circa 800 vierkante meter, voor mannen en vrouwen een aparte gebedsruimte, zeven leslokalen voor Koranonderwijs, een winkel en een mortuarium. De buurt heeft fel geprotesteerd, maar heeft dat inmiddels opgegeven, zegt Hans van Raan van de wijkvereniging. „We kregen toch alleen maar tegenwerking.”[2] 
    • Op de lijst van de omgeving rond de Julianakazerne staat evenwel onder anderen buurtbewoner premier Mark Rutte vermeld. Ook prijken de namen van bestuurders van de wijkvereniging en van de vereniging voor natuurbescherming en diverse bedrijfsnamen op de lijst.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf SILVAN SCHOONHOVEN 24 nov. 2016
  3. de Telegraaf 01 feb. 2016