wijdmazig
- wijd·ma·zig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wijdmazig | wijdmaziger | wijdmazigst |
verbogen | wijdmazige | wijdmazigere | wijdmazigste |
partitief | wijdmazigs | wijdmazigers | - |
wijdmazig [1]
- van een net dat het grote gaten heeft
- ▸ Zwaar getroffen werd een vogelpark in Marlow, waar 90 procent van de buitenvolières werd vernield. Zelfs de wijdmazige netten bezweken onder de vracht sneeuw.[2]
- van een netwerk dat de onderdelen daarvan ver van elkaar liggen
- [1] grofmazig
- Het woord wijdmazig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wijdmazig" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Witte Pasen in Noord-Duitsland” (01 apr. 2018), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be