Nederlands

 
wielerploeg
Uitspraak
Woordafbreking
  • wie·ler·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wielerploeg wielerploegen
verkleinwoord wielerploegje wielerploegjes

Zelfstandig naamwoord

de wielerploegv / m

  1. (wielrennen) een groep wielrenners die onder een gezamenlijke omkadering deelnemen aan wielerwedstrijden
     Onverbiddelijk zijn ze, de gezondheidsvoorschriften rond de Tour de France. Als twee renners of twee stafleden van een wielerploeg tijdens de Ronde positief testen of symptomen hebben van het coronavirus, dan moet het hele team naar huis.[1]
     Wielerploeg Jumbo-Visma heeft Nathan Van Hooydonck aangetrokken. De 24-jarige Belg komt over van CCC en tekent een contract voor twee jaar.[2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Spekenbrink steunt coronaregels in Tour: 'Anders halen we Parijs niet'” (VR 21 AUGUSTUS 2020), NOS
  2.   Weblink bron “Jumbo-Visma-aanwinst Van Hooydonck gaat Van Aert bijstaan in klassiekers” (VR 21 AUGUSTUS 2020), NOS