Nederlands

 
wielerclub
Uitspraak
Woordafbreking
  • wie·ler·club
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wielerclub wielerclubs
verkleinwoord wielerclubje wielerclubjes

Zelfstandig naamwoord

de wielerclubv / m

  1. (sport) sportvereniging waar wielrijders en wielrenners lid van zijn
     Uiteraard zijn wielrenners het niet eens met de actie. Nieuw-Zeeland heeft vanwege het mooie landschap veel toerfietsers - maar de meeste mensen pakken nog vaak de auto. De voorzitter van een lokale wielerclub spreekt tegen The Guardian van een gebrek aan begrip.[2]
     Via zijn pleegouders kwam hij bij een wielerclub terecht - wielrennen was in Eritrea al een hobby van hem.[3]
     Vier amateur-renners van wielerclub Ledig Erf en de Domrenners beleefden vanmiddag al hun hoogtepunt. Zij mochten zich als stand-in voor de renners al even Dumoulin voelen. "Zo sta je opeens op het podium van de Tour de France. Dat had ik vroeger nooit verwacht", aldus een van de renners.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “In dit hotel in Nieuw-Zeeland ben je niet welkom in je wielrenbroekje” (15-04-2016), NOS
  3.   Weblink bron “Van Eritrese vluchteling tot Nederlands paralympiër” (19-09-2015), NOS
  4.   Weblink bron “Utrecht maakt zich op voor Dumoulin en co” (02-07-2015), NOS