welp
- welp
- In de betekenis van ‘jong van hond, wolf, leeuw e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 901.[1]
|
Verwanten in andere Germaanse talen |
Verwanten in overige Indo-Europese talen |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | welp | welpen |
verkleinwoord | welpje | welpjes |
welp
- m/o (dierkunde) jong van bepaalde zoogdieren, met name grote kat- en hondachtigen
- De echte terugkeer van de wolf is een feit wanneer er in Nederland weer welpen worden geboren.[2]
- m (scouting) jonge padvinder
- Bij de welpen leren de kinderen spelenderwijs samenspelen, knopen, vuur maken, strategieën bedenken, maar vooral heel veel plezier maken.[3]
1. jong van hond, wolf, leeuw e.d.
- Het woord welp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "welp" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "welp" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wanneer is de wolf terug in Nederland?, De Zoogdiervereniging, 14 juni 2018
- ↑ Speltakken, paulusgroep.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be