weldenkendheid
- wel·den·kend·heid
- afleiding van weldenkend met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weldenkendheid | |
verkleinwoord |
de weldenkendheid v
- het redelijke denken
- Als de waanzin zich in zijn vreemdste gedaanten uitdost, is het aangenaam om terug te denken aan die kleine man uit Hengelo, die laatst zo maar, onaangekondigd, voor even pardoes de redactievloer kwam oplopen. Een baken van rust en redelijkheid, van warmte en weldenkendheid. [2]
- En nu zat hier het denkend deel der natie bijeen in het tv-programma Pauw. Er zweemde om Pauws lippen een verzaligde glimlach van louter redelijke weldenkendheid. De Rede boog zich hier met minzame welwillendheid over het Reservaat der Siouxindianen: de Biblebelt. [3]
- Het woord weldenkendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Paul Berkhout 21-07-16 Opinie | Op zoek naar troost in tijden van terreur en verdriet
- ↑ Reformatorisch Dagblad Dr. Ewald Mackay 22-11-2017 Het denkend deel der natie