wearable
  • wea·ra·ble
  • uit het Engels
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wearable wearablest
verbogen wearableste
partitief wearables - -

wearable

  1. eigenschap van een elektronisch toestel: dat men aan het lichaam kan dragen
     Zoals gezegd: we kennen de smartwatch al. Maar vaak matchen die horloges niet zo met vrouwenkleding, of ze zien er wat nerdy uit. Saini probeert dat gat op te vullen. Hij richt zich met zijn oorbel speciaal op de wearable tech voor vrouwen.[1]
     Chipfabrikant Intel probeert al enige tijd een voet tussen de deur te krijgen in de markt voor wearables, computers die je op of om je lijf draagt. Het bedrijf heeft veel succes met processoren voor PC's en laptops, maar in tablets, smartphones en nog kleinere apparaten heeft Intel het nakijken. Concurrenten slaagden er eerder in om chips te maken die energiezuinig genoeg zijn voor zulke apparaten.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wearable wearables
verkleinwoord

de wearablem

  1. toestel dat men aan het lichaam kan dragen zoals bijvoorbeeld een smartwatch


  1.   Weblink bron “Na slimme horloges nu ook slimme oorbellen?” (Zaterdag 15 november 2014, 11:40), NOS
  2.   Weblink bron “"Google nog niet klaar met Glass"” (Maandag 1 december 2014, 12:38), NOS