Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·ter·po·lo·ër
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord waterpoloër waterpoloërs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de waterpoloërm

  1. (sport)beoefenaar van waterpolo
     Niksa Dobud, die deel uitmaakte van het Kroatische waterpoloteam dat de olympische titel in 2012 won, is door de internationale zwembond FINA voor vier jaar geschorst. De bond is van oordeel dat de waterpoloër weigerde een dopingtest te ondergaan in zijn huis in Dubrovnik.[1]
     De Servische waterpoloërs hebben in Kazan de wereldtitel veroverd. In de finale werd Kroatië met 11-4 (2-2, 3-0, 2-2, 4-0) hard aan de kant geschoven.[2]
Verwante begrippen
Synoniemen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Waterpoloër en goudenmedaillewinnaar Dobud geschorst” (18-07-2015), NOS
  2.   Weblink bron “Servische waterpoloërs vernederen Kroatië in WK-finale” (08-08-2015), NOS