Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·ter·hol
Woordherkomst en -opbouw
bouwkunde enkelvoud meervoud
naamwoord waterhol waterhollen
verkleinwoord waterholletje waterholletjes

Zelfstandig naamwoord

het waterholo

  1. (bouwkunde) een halfronde groef aangebracht aan de onderzijde van uitstekende delen van een gevel bedoeld om regenwater druppelsgewijs af te voeren
    • Een waterhol voorkomt dat regenwater teruggevoerd wordt naar de muur of het raam. 
    • Zo leveren de fabrieken basementen, lijsten (ook met waterhollen: voor binnenwerk!), enz. Is alles in elkaar gezet, dan spreekt men van baksteen-architectuur, en heeft men 't materiaal van deze tijd prachtig benut: zo meent men [1] 
    • Vebo raamdorpels (ook wel lekdorpels genoemd) worden hoofdzakelijk toegepast onder raamkozijnen. Ze zorgen ervoor dat het regenwater van het raam niet in de spouwmuur terecht kan komen. Om te voorkomen dat regenwater dat van de ruit over de dorpel vloeit, op het onderliggende metselwerk loopt en dat bevuilt, zijn raamdorpels doorgaans voorzien van waterhollen [2] 
Synoniemen
holle ruimte enkelvoud meervoud
naamwoord waterhol waterholen
verkleinwoord waterholletje waterholletjes

Zelfstandig naamwoord

  1. holle ruimte gevuld met water
    • Ze zijn opgejaagd uit hun waterholen, de booze geesten der rivier. Ze hebben het stormsein gehoord, dat loeiend door de lucht vaart. Schimmig-wit zijn ze en in huiverende jacht razen ze vlak over 't water.... [3] 
    • In den drogen tijd, wanneer kreken en zwampen zijn opgedroogd, wordt de visch die in de waterholen is achtergebleven, met de hand gevangen. [4] 

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Roeping. Jaargang 1(1922-1923) Over bouwkunst.
  2. Technische gegevens Technische gegevens
  3. Opwaartsche wegen. Jaargang 9(1931-1932) Fragmenten (Uit: Door donker en dood) door Piet A. de Rover.
  4. Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (1914-1917)–Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman Jacht en visscherij.