• wa·ter·hap·per
enkelvoud meervoud
naamwoord waterhapper waterhappers
verkleinwoord waterhappertje waterhappertjes

de waterhapperm

  1. aangelegde plek waar leidingwater omhoog spuit en weer wordt opgevangen in een afvoerbak, op zodanige hoogte dat voorbijgangers door voorover te buigen slokjes van het opspuitende water kunnen nemen
     Er is één nieuwe ontwikkeling op het voortkabbelende gebied van de waterhapper: een beginnend beeldhouwster, Annelies van Doorn, is geheel op eigen initiatief bezig met het prototype van een nieuw model waterhappertje. Het waterleidingbedijf is bereid dat model te zijner tijd te plaatsen.[1]
  1.   Weblink bron Waterhappertjes 1903-1993 in: Het Parool  , jrg. 53 nr. 14824 (19 juni 1993), p. 27 kol. 6