• wa·ter·gor·dijn
enkelvoud meervoud
naamwoord watergordijn watergordijnen
verkleinwoord - -

het watergordijno

  1. verticaal vlak gevormd door vallend of opspuitend water
     Ongeveer 25 bewoners van het Friese dorp Arum zijn gisteravond geëvacueerd nadat door graafwerkzaamheden bij een garage een lek was ontstaan in een hoofdtransportleiding van de Gasunie. De kans op ontploffingsgevaar was dermate groot dat de brandweer een watergordijn aanlegde en voortdurend metingen uitvoerde.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Evacuatie na gaslek” (29 september 2000) op nrc.nl