• war·rant
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘volmacht’ voor het eerst aangetroffen in 1684 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord warrant warrants
verkleinwoord - -

de warrantm

  1. volmacht
  2. bewijsstuk van uitvinding -> patent, octrooi
  3. bewijsstuk voor opgeslagen waren
  4. (economie) verhandelbaar recht om tegen een vastgestelde koers gedurende een bepaalde periode nieuwe aandelen te kopen, rechtstreeks van de vennootschap (niet via de beurs)
39 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[4]