wapensmid
  • wa·pen·smid
enkelvoud meervoud
naamwoord wapensmid wapensmeden
verkleinwoord

de wapensmidm [1]

  1. (militair) (beroep) metaalbewerker die wapens maakt
     Had Orban, de Hongaarse wapensmid, haar niet al een voorbeeld gegeven? Hij was eerst bij Constantijn XI gekomen met zijn plannen voor reusachtige kanonnen, maar de keizer had geen geld om zelfs maar zijn salaris te betalen, laat staan om de bouw van zulke kolossale apparaten te financieren.[2]
     Haar vader, de wapensmid Theobald Friedeborn, moet een kleine reparatie uitvoeren aan de rusting van Friedrich Wetter, graf vom Strahl.[3]
     Het gaat om een zwaard en vijf andere wapens gemaakt door de persoonlijke wapensmid van Napoleon: de Fransman Nicolas-Noël Boutèt. "Boutèt was destijds de top op dat gebied", zegt wapenkenner Richard Hessink van veilinghuis Hessink in het NOS Radio 1 Journaal." Je moet de garnituur zien als statussymbool. Nu heeft men een Rolex, toen had men wapens als statussymbolen. Hoe mooier versierd en hoe kostbaarder, hoe hoger je status was."[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Liu Cixin
    “Het einde van de dood” (2021), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645835
  3. Jan Valentijn Meininger
    “Vertoog over de liefde” (1987), Het Spectrum  , ISBN 9027418063
  4.   Weblink bron “Veiling zwaard van Napoleon: 'Dit is de Da Vinci onder de wapens'” (Vrijdag 3 december 2021, 11:31), NOS