Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vuur·vre·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vuurvreter vuurvreters
verkleinwoord vuurvretertje vuurvretertjes

Zelfstandig naamwoord

de vuurvreterm

  1. (beroep) iemand die ter vermaak van een publiek vlammen dooft met zijn mond
    • We hebben in het circus een vuurvreter gezien. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be