• vun·zig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord vunzigheid vunzigheden
verkleinwoord

de vunzigheidv

  1. iets wat vuil en smerig is
  2. iets dat moreel afkeurenswaardig is
    • ,,Dag op dag verschijnen er berichten vol met vunzigheid en vuiligheid over mij, en dat neemt alleen maar toe", verklaart Zoetelief zijn besluit. ,,Het is allemaal zo op de man en dat voor onbetaald vrijwilligerswerk. En: ,,Ik ben realist, als mijn aanwezigheid de partij schade toebrengt, heb ik wel wat beters te doen met mijn leven." [2] 
    • Oh, die camera toch. Als iets opvalt tijdens het EK is het de registratie van het evenement. Met zwevende camera's boven het veld, die kunnen inzoomen tot de neusharen van David De Gea, en tientallen 'vaste' posities langs het veld en in het stadion ontgaat de kijker thuis niets. Dat had Joachim Löw, de bondscoach van Duitsland, toch moeten weten. Hij greep naar zijn kruis, de vunzigheid nadien... het was het meest genante moment van het de groepsfase. Van het gehele EK vermoedelijk. [3] 
    • Op de computer van de partner van Niels staat geen verboden vunzigheid. De verdenking tegen hem wordt geseponeerd. Advocate Van Koningsveld hekelt de 'weinig kritische houding' tegenover de agent. [4] 
    • Ook gastland Singapore heeft er een handje van om vrij internetgebruik aan banden te leggen. De stadstaat weert niet alleen digitale vunzigheid, maar is ook niet erg happig op politieke content. [5]