Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • smeer·pij·pe·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord smeerpijperij smeerpijperijen
verkleinwoord smeerpijperijtje smeerpijperijtjes

Zelfstandig naamwoord

de smeerpijperijv

  1. viezigheid
    • Maar mijn eerste schoonmoeder bijvoorbeeld zette altijd koekepannen met allerlei smeerpijperij op mijn handschriften. [1]
  2. erg walgelijke of zedeloze handeling of uiting
    • En dit is pornografie, dit hoort niet in dit boek, dit is smeerpijperij voor vieze oude mannen. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen