vrijerij
- vrij·e·rij
- Naamwoord van handeling van vrijen met het achtervoegsel -erij[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrijerij | vrijerijen |
verkleinwoord | vrijerijtje | vrijerijtjes |
de vrijerij v
- erotisch getinte, lichamelijke toenadering
- In die film verleidt een masochistische pianolerares (een meesterlijke Isabelle Huppert) een leerling, niet tot vrijerij maar tot knevelen en vernederen. Anderzijds randt ze haar pervers egomane moeder aan. Letterlijk, in het Weense ouderlijk bed. Het leverde een van de beste filmscènes op die ik ken, maar liefde? De pianojuf wilde wel, maar ze kon niet. [2]
- een vriendelijke toenadering
- Heracles liet na de vrijerij van New York City weten Pelupessy niet te willen laten gaan. De captain is een belangrijke speler op het veld en in de kleedkamer. Hij is een verbinder, een jongen die voorop gaat in de strijd en sociaal is. [3]
- Geruchten over een samenzwering tussen team-Trump en het Kremlin zwollen toch al aan sinds Trumps verbale vrijerij met Poetin in Helsinki. [4]
- [1] geminnekoos, vrijen, knuffelen, gevrij, vrijage
- [2] gevecht
- Het woord vrijerij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vrijerij" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Joyce Roodnat 31 mei 2012 Val de hoer niet lastig met stoutigheid en romantiek
- ↑ Tubantia Fardau Wagenaar 17-01-18 'Pelupessy ziet Sheffield als een unieke kans'
- ↑ Tubantia Karlijn van Houwelingen 28-07-18 Trumps loyaalste medewerker - ooit
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be