vree
- vree
- ww: de stam vrij ww met klinkerwisseling ij → ee ( /ɛi/ → /e/ )
- zn: (verkorting) van vrede zn door elisie van de d
vervoeging van |
---|
vrijen |
vree
- enkelvoud verleden tijd van vrijen
- Ik vree.
- Jij vree.
- Hij, zij, het vree.
- Ik vree.
- ▸ Zijn antwoord was, dat hij vree met wie hij lustte, en dat de pastoors daar geen zaken mee hadden, en of dit kind wel van hem was?[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vree | |
verkleinwoord |
- (dichterlijk) toestand van rust
- ▸ Al zijn de luiken van de nacht geloken
en wrede dingen achteraf gesteld
hoor, hoe in 't hart, waar rond de stilte geldt,
hoe in onszelf de vree weer wordt verbroken.[2]
- ▸ Al zijn de luiken van de nacht geloken
- vrede (uitspraakvariant)
- pais en vreetoestand waarin alle conflicten opgelost zijn
- Het woord vree staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vree" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Weblink bron Felix Timmermans“Boerenpsalm.” (1935), Van Kampen, Amsterdam, p. 78 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- ↑ Weblink bron Michiel HuizengaZes sonnetten in: Columbus., jrg. 1 nr. 5 (februari 1946), Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, Amsterdam, p. 109
- ↑ Weblink bron Michel Krielaars“Alles lijkt pais en vree in idyllisch Odessa” (13 maart 2015) op nrc.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be