• vree
vervoeging van
vrijen

vree

  1. enkelvoud verleden tijd van vrijen
    • Ik vree. 
    • Jij vree. 
    • Hij, zij, het vree. 
     Zijn antwoord was, dat hij vree met wie hij lustte, en dat de pastoors daar geen zaken mee hadden, en of dit kind wel van hem was?[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord vree
verkleinwoord

de vreev / m

  1. (dichterlijk) toestand van rust
     Al zijn de luiken van de nacht geloken
    en wrede dingen achteraf gesteld
    hoor, hoe in 't hart, waar rond de stilte geldt,
    hoe in onszelf de vree weer wordt verbroken.
    [2]
  • pais en vree
    toestand waarin alle conflicten opgelost zijn
 Alles lijkt pais en vree in idyllisch Odessa[3]
 Maar nu het stemrecht eindelijk was ingevoerd, zou alles pais en vree moeten zijn.[4]
80 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[5]
  1.   Weblink bron
    Felix Timmermans
    “Boerenpsalm.” (1935), Van Kampen, Amsterdam, p. 78 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  2.   Weblink bron
    Michiel Huizenga
    Zes sonnetten in: Columbus., jrg. 1 nr. 5 (februari 1946), Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, Amsterdam, p. 109
  3.   Weblink bron
    Michel Krielaars
    “Alles lijkt pais en vree in idyllisch Odessa” (13 maart 2015) op nrc.nl  
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be