vrijde
- vrij·de
vervoeging van |
---|
vrijen |
vrijde
- enkelvoud verleden tijd van vrijen
- Ik vrijde.
- Jij vrijde.
- Hij, zij, het vrijde.
- Ik vrijde.
- Het woord vrijde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
vrijen |
vrijde