Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vraag·stel·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vraagsteller vraagstellers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vraagsteller m [1]

  1. iemand die ergens om vraagt, iemand die vraagt om informatie
     In de Open Deur-ronde stellen BV’s een vraag, meestal na een bij de haren getrokken filmpje dat niets met de vraag in kwestie te maken heeft. Hoe krijgen jullie die vraagstellers zo ver om daarin de hoofdrol op zich te nemen?[2]
     Nog voordat vraagsteller Elferink kon reageren, klom ook Malkis Jajan in de pen. Het nieuwbakken VVD-raadslid is verbaasd over het antwoord op zijn PVV-collega, dat volgens hem 'dubbelzinnig' te interpreteren is.[3]
  2. iemand die een betoog onderbreekt door het stellen van een vraag
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Pieter Dumon
    “De interne keuken van ‘De slimste mens’: medewerkers klappen uit de biecht” (8 december 2019), De Morgen
  3.   Weblink bron
    Wilco Louwes
    “VVD en PVV laken uitleg over voorrang voor vluchteling op woningmarkt in Enschede” (27-07-2018), Tubantia